zaterdag 26 augustus 2023

Hoe God een jodin bekeerde en zaligsprak.

De schriftuurlijk bevindelijke prediking van recht en genade die in onze dagen vreselijk gehaat en gelasterd wordt en waarin Gods weg met Zijn uitverkorenen wordt verklaard. Komt duidelijk tot uitdrukking in de levensbeschrijving van Sara Diamant. Hier zijn we getuige hoe zij met een gezicht op de opgestane Christus door recht verdoemd en door recht verzoend en zalig gesproken werd. Ik deel u een citaat en dan kunt u zelf verder lezen op theologienet:

"Maar spoedig werd ik weer wakker gemaakt, en o, geliefde lezers! daar stond ik als
gedaagde voor Gods heilige Vierschaar, met een register, zwart van zonden en on-
gerechtigheden tegen mij! Ik, de grootste der zondaren, werd daar geroepen voor
Hem, naar Wie ik niet gevraagd had. Deugd en plicht ontvielen mij, en ik stond daar
op een weg, waarop geen ontkomen was, terwijl ik de hel vóór mij open zag, omdat ik
mij aan alles schuldig kende. Het éne ogenblik riep ik: „o God!” Het andere ogenblik: „ja, ik heb het verdiend!” En dan weer tot mijn man en kinderen: „Ik bezwijk, ik moet
sterven, want God staat vóór mij als een vertoornd Rechter, vanwege mijn zonden. Hij
moet mij straffen, ja, verdoemen!”
Al vroeg in de morgen stond ik weer op, maar er was geen spraak in mij. Ik sleet de
dag in nare overdenkingen, en werd als door de hel gejaagd. Des avonds zei ik tot
mijn oudste dochter, toen zij alleen bij mij was: „Mijn kind, als ik binnenkort er niet
meer ben, zeg dan, dat uw moeder in de hel is en daar moet branden voor haar
menigte zonden en misdaden, want er is voor mij géén genade meer....‖
―Maar lieve moeder,vroeg ze, wat is dat? Wie heeft u dat gezegd?‖
Ja, mijn kind, hernam ik, je moeder moet naar de hel, ik heb niets anders verdiend.
Want ik heb ook de Heere Jezus medegekruisigd en God is heilig en rechtvaardig; ik
moet branden en in de buitenste duisternis geworpen worden.‖
In stilte had zij alles aan haar vader verteld, die daarin nog meer grond meende te
vinden voor de vrees, dat ik het in het hoofd zou krijgen, waartoe mijn gedrag sinds
enige tijd hem aanleiding had gegeven. In de waan, dat enige afleiding mij nuttig kon
zijn, stelde hij mij diezelfde avond nog voor, om des anderen daags 's morgens naar
Zevenbergen te gaan.
„O hemel,‖ zei ik, „spreek mij toch daarvan niet, je weet hoe machteloos ik ben, en
hoe zou ik dan nog zulk een reis ondernemen; weldra ben ik niet meer, en waarom zou
je dan nog zoiets van mij vergen?‖
„Och, mijn lieve,‖ zei hij daarop, „wat wilt je dan toch; heb je dan iets kwaads in de
zin, zul je jezelf aan de duivel overgeven, en uw man en kinderen ongelukkig
maken?‖
Allen begonnen te huilen. Allesbehalve rustig was voor mij de nacht.
Al vroeg in de morgen herhaalde mijn man zijn verzoek, en daar hij niet ophield, maar
hoe langer hoe dringender werd, hoewel hij de ware oorzaak daarvan verzweeg, zag ik
mij ten laatste genoodzaakt, hoe ongaarne ook, hem toe te geven.
Ik begon bitterlijk te schreien, nam afscheid van mijn kinderen, als iemand, die zijn
laatste uur voelt naderen en ging al schreiende met mijn man door de stad. Zodra wij
buiten de poort waren, bad ik hem dat hij maar vooruit zou gaan.
„Nee, dát niet,‖ gaf hij mij ten antwoord, „want daarmee heb je zeker iets kwaads in
de zin.‖
„Ach nee,‖ hernam ik, „daarvoor zal God mij wel bewaren, maar gaat jij maar verder;
ik kan niet meegaan, want ik ben ziek naar lichaam en ziel.‖
„En hoe zal ik dan voort gaan,‖ vervolgde hij, „en je aan je lot overlaten, dát kan
immers in het geheel niet?‖
„Ja, ja,‖ zei ik weer, „God zal wel voor mij zorgen, ga maar gerust vooruit en kan ik, dan zal ik je nakomen‖
Na lang dralen gaf hij toe en ging door, maar nauwelijks was hij enige ellen voortgegaan, of het was of er iemand tot mij zei: „Buig u neder.”
Ik viel wenende ter aarde en riep uit: „O grote God, Die wilt dat men U aanroept, in de dag der benauwdheid - zo er dan nog een weg van ontkomen is, bekeer mij dan o Heere, dan zal ik waarachtig bekeerd zijn, en wijs Gij mij de weg, die ten leven leidt;
zo zal ik daarin wandelen. O, Heere Jezus! Help mij, red mij, laat mij niet omkomen, want ik ben zo bang....”
Ik lag met het aangezicht ter aarde, en waande de duivel naast mij. Alles om mij heen
was in diepe stilte; ik zag of hoorde niets. Opeens was het of een stem duidelijk sprak:
„Rust, mijn ziel, uw God is Koning, Heel de wereld Zijn gebied, Alles wisselt op Zijn wenken,
Maar Hij Zelf verandert niet.”
Ik richtte mij enigszins op en zag rond, bemerkte niemand en antwoordde: „O ja, en niet alleen Koning, maar ook eeuwig Hogepriester. Gij bent het, o Heere, die tussen hemel en aarde gehangen, en uw kostbaar bloed gestort hebt, om der vervloekte zonden wil.”
Wederom neerzinkende, hoorde ik andermaal de woorden: „Ik zal u een God zijn, en gij zult Mij een volk zijn.” „O ,Heere!” antwoordde ik, steeds ter aarde liggend, „zal ik, nietige aardworm, zal ik
van dat volk zijn, dat naar Uw Naam genoemd mag worden?”
Na een poos stond ik op, en die woorden van vroeger: „De Heere is waarlijk
opgestaan en is van Simon gezien‖ waren nu weg en vervangen door: „De Heere is
mijn Licht en mijn Heil, voor wie zou ik vrezen?”
En ziet, in dit ogenblik ging er een licht op in mijn ziel: Christus was mijn Profeet,
Hogepriester, en Koning.
In vervoering hield ik mijn armen gekruist over mijn boezem geslagen, want Jezus
was levendig in mijn ziel. Nu was Hij niet alleen gestorven, maar uit de dood
verrezen, opgevaren ten Hemel en zittende aan Zijns Vaders rechterhand - voor mijn
schuldige gans melaatse ziel. Nu zag ik, hoe de enige Zoon des Vaders Zijn hoge
hemeltroon had verlaten, om op aarde, geheel vrijwillig en onschuldig, als een
boosdoener te lijden en te sterven, tot heil van zondaren. Hoe Hij, de vlekkeloos
Heilige, die géén zonden had gekend, daartoe tot zonde was gemaakt, in alles wel
verzocht en Zijn broederen gelijk geworden was, maar zonder zonden.
„O, lieve Heere Jezus!‖ riep ik uit, „wat kon U bewegen om naar mij om te zien?‖ En
het was mij of ik in Zijn armen rustte en op Zijn vleugelen gedragen werd. Met een
beklemd gemoed en wankelende schreden, had ik al schreiende de stad verlaten, en
nu, innig verblijd, met vlugge tred weer daarheen kerende, zong mijn hart:
„Hallelujah! Ik zal de Heere loven van ganser harte, in de raad en de vergadering der oprechten”" 

Een beschouwing van Christus zonder de Zijne te zijn gemaakt door Gods spreken Zelf is niet zaligmakend. Hoeveel vreugde en rust u daar ook in meent te hebben. Een mens ziet op Christus en meent Hem zich toe te eigenen met een gedachte. Dat noemt men dan geloof en men heeft rust. Maar het is vals geloof en valse rust en valse bevinding. Uit valsheid komt valsheid, wat uit het vlees geboren is dat is vlees. Het is de zogenaamde papieren jezus een jezus van vijf letters. Maar het is de Heere Jezus Christus de Zoon van God niet. Het is de ijdele waan der trotse zielen. Bij de uitverkorenen gaat God een mens van alle valse gronden afbrengen. Die worden in Gods geschonden recht geleid. Deze bevinding word veracht, verdacht, gespot, versmaad en gehaat door de wereld en de valse religie. Dat mag geen bevinding genoemd worden. De huichelaars weten dan ook van geen spreken Gods met Goddelijke kracht door de Heilige Geest en Zijn woord. Zij weten alleen van aannames en daar rusten zij op. Zelfbedrog is ook rustgevend en geeft ook zekerheid. Dat zie je ook in de topsporten als mma op het hoogste niveau. Dat ze daarna in veel gevallen verliezen en buiten westen geslagen worden is een feit. Maar dit psychische handigheidje heeft niets te maken met de bevinding die God werkt in Zijn uitverkorenen. Het is wel een middel van de duivel om de verworpenen in zijn greep te houden. Rust en vrede zijn op zich geen bewijzen van genade. Hier zijn wat bewijsteksten van wat een valse rust en vrede er in het hart van een mens kunnen zijn.

En door zijn kloekheid zo zal hij de bedriegerij doen gedijen in zijn hand; en hij zal zich in zijn hart verheffen; en in stille rust zal hij er velen verderven, en zal staan tegen den Vorst der vorsten, doch hij zal zonder hand verbroken worden. (Daniel 8:25)
 
Wanneer een sterke gewapende zijn hof bewaart, zo is al wat hij heeft in vrede. (Lukas 11:21)
 
Zie, gij wordt een Jood genaamd en rust op de wet; en roemt op God, (Romeinen 2:17)
 
Beeft, gij geruste vrouwen; weest beroerd, dochters, die zo zeker zijt; trekt u uit, en ontbloot u, en gordt zakken om uw lendenen. (Jesaja 32:11)
 
Heb je zelf een kruisje gezet ? Of heeft Christus uw paspoort getekend met het bloed dat Hij reddend vergoot? vlees of Geest, jouw gedachten of Gods gedachten, Jouw spreken of Gods spreken, zelf gegrepen of door God gegrepen? 
 
S.A. Top